Doelen voor techniekonderwijs voor
jonge kinderen
2) Specifieke doelen van techniekonderwijs voor jonge
kinderen
We leven in een steeds technischer
wereld, waar het erg belangrijk is geworden om met technische functies en
methoden te kunnen omgaan. Zelfs in de instellingen voor voorschools onderwijs
en gedurende de jaren van het basisonderwijs, wordt van het personeel verwacht,
dat ze in staat zijn om te gaan met de toenemende verwachtingen van een
maatschappij die gebaseerd is op techniek in al zijn vormen.
In de instellingen voor
voorschools onderwijs moet de staf in staat zijn om te gaan met de eerste
confrontaties van kinderen met mathematische en wetenschappelijke fenomenen. In
de geest van kinderen bestaat er geen onderscheid. Alles is onderdeel van de
onderzoekende natuur van een kind, dat probeert uit te zoeken hoe de wereld
omgaat met deze functies.
De basisbehoefte om de wereld te
begrijpen is even basaal voor jongens als voor meisjes. En toch is er in een
groot deel van de westerse wereld een tendens bij ouders en leraren waar te
nemen, dat jongens natuurlijkerwijs zich in de richting bewegen van alle
mogelijke technische dingen en meisjes niet. Als meisjes al een positieve
houding hebben ten opzichte van wetenschap, dan wordt dat gekanaliseerd (of
kanaliseren zij zichzelf ) in de richting van levende wetenschap (biologie,
zoölogie, biochemie, medicijnen, veterinaire wetenschappen) en weg van de
niet-levende wetenschap (fysica, chemie, ingenieur, techniek). De aantallen in
opleiding en met werk in West Europa toont aan dat dit waar is, over
landsgrenzen heen, ofschoon het niet gold voor het Sovjet blok vanaf de
vijftiger jaren tot de tachtiger jaren.
Tot welke hoogte dit biologisch bepaald is, of tot welke hoogte dit
sociaal bepaald is, blijft tot op heden onduidelijk. Echter, het is duidelijk
dat de verantwoordelijkheid van onderwijsgevenden en voorschoolse staf om een
gedachteloze aanvaarding van deze normen te verzekeren, niet in hun werk
doordringt. Ze hebben een verantwoordelijkheid om direct op het
nieuwsgierigheidinstinct, dat voor jongens en meisjes hetzelfde is om hun
wereld beter te begrijpen, in te gaan. Vanwege hun eigen socialisatie (en de
meeste leerkrachten en voorschoolse staf zijn zelf vrouwen) zou het kunnen
zijn, dat zij eerst zelf met hun eigen angsten, of met hun gebrek aan kennis en
interesse moeten leren omgaan. Dit is waarschijnlijk belangrijk genoeg, dat
seksespecifieke aandacht noodzakelijk is bij de opleiding van vrouwen (en
misschien ook van hun mannelijke collegas). We zullen hier later apart
in dit hoofdstuk op ingaan.
2.1. wetenschappelijke en technische ervaringen
We geloven dat alle kinderen van
nature nieuwsgierig zijn naar de wereld om hen heen en dat het één van de
functies van de school en het voorschoolse systeem is om wegen te vinden om
deze nieuwsgierigheid te kanaliseren en
te veranderen in leren. Volwassenen moeten echter niet proberen deze ervaringen
te controleren of te begrenzen, maar moeten ruimte en gelegenheid bieden aan de
kinderen die aan hen zijn toevertrouwd, bijv. door aparte experimentele ruimte
binnen of buiten hun instellingen te creëren.
Kinderen moeten de wereld zinvol
maken. Ze moeten de waarden begrijpen die onderliggend zijn en ze moeten
overeenkomstig beslissingen kunnen nemen. Ze moeten de technische basis van de
wereld kunnen begrijpen en dit het beste kunnen doen door te experimenteren.
Wat dit betreft hebben ze actieve begeleiding nodig van hun verzorgers om hun
behoeften te bevredigen. Door te experimenteren zijn ze actief betrokken bij
hun eigen leerproces. Bij dit leren zijn oorzaak en gevolg kritische componenten.
Kinderen moeten leren wat te doen
is en wat mogelijk is. Ze moeten ook begeleid worden zodat hun vragen kunnen
worden beantwoord en gewaarschuwd worden tegen mogelijke gevaren. Kinderen
moeten de kans hebben dingen uit te proberen en willen ook dingen maken. Leren
door te doen moet een basisprincipe zijn en de eigen creativiteit moet daartoe
uitgerust zijn. Gissen en missen zorgen voor cognitieve sprongen van
begrijpen.
Kinderen moeten autonoom kunnen
plannen en handelen. Ze moeten verantwoordelijkheid leren nemen voor zichzelf
en hun handelingen. Eerst moet de verzorger de verantwoordelijkheid nemen voor
de planning, maar de strategie moet altijd zijn, dat de kinderen zelf de rol
van autonome experimenteerder overnemen. Kinderen moeten geholpen worden zelf
de antwoorden op hun vragen te vinden. Dit brengt met zich mee dat de
leerkracht of voorschoolse staf zelf over voldoende technische kennis beschikt
en weet hoeveel ruimte kinderen moeten krijgen om zelf de antwoorden op hun
vragen te vinden.
Kinderen moeten leren veilig en
zorgvuldig met hun materialen om te gaan. Dit geldt in het bijzonder voor machines en gereedschap.
Kinderen moeten in staat zijn te
communiceren over hun pas verkregen kennis en ervaringen met andere kinderen en
met hoofdpersonen in hun leven. Dit ondersteunt het verkrijgen van
zelfbewustzijn en geeft mogelijkheden voor positieve feedback.
Kinderen moeten hun verbale
mogelijkheden en communicatievaardigheden kunnen vergroten. Wetenschappelijke
methodes en verklaringen helpen gedachtenprocessen en communicatie te
verhelderen.
Kinderen moeten relaties en
overeenkomsten tussen verschijnselen kunnen begrijpen. Processen en reacties
moeten onderzocht en begrepen worden en
kinderen moeten vertrouwen in hun eigen vaardigheden bij het oplossen van
problemen krijgen, hun eigen capaciteiten en de eigen leerstrategieën Hoe meer dit vooruit geholpen kan worden,
hoe groter de kans dat het kind vertrouwen zal krijgen om steeds meer moeilijke
experimenten aan te gaan.
Kinderen moeten ook in staat zijn
om het leren bij technische en wetenschappelijke disciplines te vertalen naar
andere situaties. Het kind leert van natuurwetten oplossingen voor andere
problemen, verbreedt zijn of haar begrip en is niet alleen in staat meer te weten,
maar ook het blikveld te verbreden naar handelingen toe.
Kinderen moeten zintuiglijke en
cognitieve stimuli ervaren. Door direct materialen te ervaren die ze in de
handen kunnen nemen, leren ze dit ook mentaal te doen.
Kinderen moeten leren hoe te leren.
Ze moeten leren hoe te observeren, te vergelijken, te meten, te wegen enz. Ze
moeten zich engageren met natuurlijke fenomenen en causaliteit ervaren, zodat
ze actief leren over en kunnen oordelen over de wetten van de natuur.
Kinderen moeten bewustzijn leren
te ontwikkelen met betrekking tot hun omgeving en sociale verantwoordelijkheid
te leren nemen gebaseerd op waarden en het zorgvuldig gebruik van bronnen. Ze moeten leren rekening houden met de
consequenties van een technische wereld. Door hun experimenteren met technische
constructies leren ze over potentiële of actuele korte termijn en lange termijn
gevolgen.
2.2. Sekse verschillen
Voorschoolse staf en leerkrachten
binnen basisschoolsituaties beschikken over een aantal aannamen:
1) ze moeten
in staat zijn te herkennen dat jongens en meisjes verschillend kunnen worden
behandeld in hun instituten. Ze moeten in staat zijn deze observaties te
plaatsen in de context van de huidige kennis over de verschillen tussen de
seksen, of het nu biologisch is, fysiologisch of ontwikkelingsgericht en
daartoe de juiste beslissingen nemen.
2) ze moeten
zich ervan verzekeren dat jongens en meisjes gelijke toegang hebben tot
activiteiten van technische aard. Dit kan betekenen, in sommige situaties, dat
alleen meisjes toegestaan wordt om bijv. op bepaalde dagen van de week bepaalde
materialen mogen gebruiken.
3) ze zouden
expliciete hulp kunnen geven aan meisjes om ze aan te moedigen in hun interesse
in technische activiteiten, daarbij in ogenschouw nemend dat enige ongunstige socialisatie
al heeft plaats gehad of thuis of daarbuiten en dat dit enig tegenwicht
behoeft.
Gegeven deze basale zaken, zijn de
doelen voor techniekonderwijs voor jonge kinderen m.b.t. geslachtspecifieke kenmerken het volgende:
Beide seksen moeten aangespoord
worden hun nieuwsgierigheid te volgen. De leerkracht zou aandacht kunnen
besteden aan de nieuwsgierigheid van het kind in de richting van
wetenschappelijk-technische zaken.
Beide seksen moeten holistisch
worden ondersteund. Activiteit en plezier zijn twee zijden van de medaille.
Beide seksen moeten in staat zijn
hun creativiteit te ontwikkelen en experimenteren is een kernzaak van deze
creativiteit.
Beide seksen moeten toegang hebben
tot materialen en gereedschap die ze kunnen gebruiken en hanteren.
Elke sekse moet erkennen dat de
ander evenveel recht heeft op techniek als ze willen. Er zijn geen
meisjesachtige of jongensachtigeactiviteiten, ofschoon jongens en meisjes
inderdaad hun technische interesse en kennis op een verschillende manier kunnen
gebruiken, precies zoals individuen hun kennis verschillend gebruiken.
Beide seksen moeten hun kennis van
technisch wetenschappelijke zaken overeenkomstig leeftijd en ontwikkeling
ontwikkelen.
Beide seksen moeten hun omgeving
beter begrijpen en gebruiken. Ze moeten in het bijzonder leren over de volgende
technisch wetenschappelijke gebieden uit het dagelijks leven:
Vuur, water, lucht en weer
Elektriciteit, mechanica, optica,
zwaartekracht
Techniek in het huishouden (gewond
machines)
Techniek van speelgoed
Transport, media en ruimte
Gebruik van huishoudelijke
apparaten ( bijv. om een plank op te tillen)
Al deze aanvullende doelen met betrekking tot geslachtskwesties
suggereren dat dit aspect van techniekonderwijs voor jonge kinderen moet benadrukt
worden in onze opleiding van onze jonge
leerkrachten en voorschoolse staf. In dit handboek zullen we argumenten
aanvoeren om deze nadruk te leggen,
omdat we geloven dat het hier zowel gaat om gelijke kansen als om te weinig
aandacht voor techniekonderwijs voor beide seksen.
To the top