Doelen | De onderwijstaak | Integratie | Het kind
 
- De ontwik-  keling
- Piaget
- Erikson
- Vigotsky
- Zelf-  regulerend   leren
- Tot slot
- Referenties




Hoofdstuk 2

 

Het kind: psychologische en pedagogische overwegingen

 

De ontwikkeling van het kind en het leren: enige overwegingen

 

Ontwikkeling betekent veel verschillende dingen voor verschillende mensen, en wat ook de definitie is, het zal niet universeel geaccepteerd worden. Dus, ontwikkeling verwijst naar:

a)      de veranderingen in de structuur en kenmerken van het gedrag dat plaats heeft in de loop van het leven

b)      deels naar de manier waarop individuele talenten, omstandigheden, gebeurtenissen, en ontmoetingen met elkaar samenhangen om verschillende routes naar de volwassenheid  en verder te bepalen.

c)      Naar een serie kwalitatieve veranderingen alsof de ontwikkelende persoon op verschillende punten op totaal nieuwe manieren functioneert. Voor anderen, gaan dezelfde principes op voor alle leeftijden en is ontwikkeling gewoon de optelling van toegevoegde vaardigheden.

 

Groei en ontwikkeling nemen ongelijkmatig maar toch gelijktijdig plaats binnen de domeinen van: het fysieke/de motoriek, het psychosociale,  de taal. Inherent aan deze groei en ontwikkeling is de verwerving van kennis en vaardigheden op de academische terreinen van geletterdheid, rekenen, science, sociale vaardigheden en de kunsten. Dit in aanmerking nemend, nemen professionele opvoeders van jonge kinderen het perspectief van het kind als geheel, dat observeert en voorziet in groei ontwikkeling en leren op al deze terreinen. Toch moeten ze aandacht besteden aan het feit, dat ofschoon er grote overeenkomsten zijn in de cognitieve capaciteiten en de persoonlijke kenmerken, we significante verschillen kunnen vinden tussen jongens en meisjes wat betreft rekenen, visuele, ruimtelijke en verbale competenties alsook in agressie (Maccoby en Jacklin, 1974; geciteerd bij Neto, A e.a. 2000). Het schijnt, dat het voor meisjes moeilijker is om competent te zijn op ruimtelijk gebied,  maar zij hebben een groter analytisch en spraakvermogen. Deze verschillen kunnen al bij kinderen van twee jaar worden geobserveerd als zij speelgoed en activiteiten kiezen en zij variëren in twee omgekeerde tendensen met betrekking tot leeftijd. In feite vertonen vier- en vijfjarige meisjes geen nieuwe tendensen, maar bij jongens is dat wel het geval en wordt dat wat de jongens doen meer en meer stereotypisch. Dit is belangrijk, omdat drie en vierjarigen veel weten over hun geslachtsspecifieke kenmerken en dienovereenkomstig handelen.

 

We kunnen uitgaan van de aannamen (Puckett en Balck, 2000) dat jonge kinderen:

a)      een aangeboren behoefte aan weten hebben en daarom competent, nieuwsgierig en te vertrouwen leerlingen zijn.

b)      Iets kunnen starten en sturing kunnen geven aan het eigen leren binnen een ondersteunende en rijke omgeving

c)      Kennis kunnen construeren terwijl ze met volwassenen en met elkaar omgaan en met betekenisvolle materialen en realiteiten

d)      Fysieke en emotionele, sociale en intellectuele in verschillende verhoudingen ontwikkelen. Echter tegelijkertijd moeten we rekening houden met hun sekse, omdat kinderen ertoe neigen met kinderen van dezelfde sekse te spelen. Dat is heel duidelijk op de leeftijd van vier en vijf jaar.  (Silva, A e.a. , 2000). Feitelijk, tot vier jaar leren kinderen de kenmerken die behoren bij iedere sekse; van vier tot zes jaar  ontwikkelen kinderen meer complexe verbindingen, associaties met de informatie die behoort bij hun eigen sekse, maar vanaf zes jaar leert ieder kind relevante associaties te maken met de tegenovergestelde sekse. (Martin, e.a., 1990).

 

De eerste acht jaren zijn kritische jaren voor de totale ontwikkeling, dus is het belangrijk kwaliteit en het juiste onderwijs te implementeren voor jonge kinderen. Omdat alle leren haar fundamenten heeft in de jonge jaren, is het van vitaal belang te herkennen dat er verschillende intelligenties betrokken zijn bij leren: linguïstische, logisch-mathematische, ruimtelijke, muzikale, lichaams-kinestethisch, interpersoonlijk en naturalistisch (Gardner, 1993). Leren verloopt van het concrete naar het abstracte  door

1)      actieve exploratie en onderzoek

2)      verrijkte eeromgevingen

3)      sociale contexten die de interacties tussen leerlingen aanmoedigt

4)      schraging door een volwassene of een ouder kind.

De geest moet erbij betrokken worden als er geleerd gaat worden of we nu een jongen zijn of een meisje.

Als we het hebben over het ‘Probleem van de Geslachts-specificititeit’ en het relateren aan het boven genoemde proces (1), dan moeten we verwijzen naar een citaat van E. Rostand: “Het feit te hebben gespeeld met poppen of met tinnen soldaatjes is even belangrijk als de hormonen bij het psychische verschil tussen mannen en vrouwen” (geciteerd bij Tap, P. 1985).

Wat betreft de bovengenoemde sociale contexten (3) die de interactie tussen leerlingen moeten aanmoedigen  kunnen we hier het onderzoek noemen van Christine Morin (in Acioly-Regnier e.a.., 2001) die concludeerde dat jongens significant betere prestaties hadden als ze in een gemengde groep werkten, dan wanneer ze als homogene jongensgroep bij elkaar zaten. Een zelfde soortig effect werd niet gevonden bij meisjes. Aldus, concludeerde de auteur, de ”gemengdheidsfactor"  was duidelijk positief voor jongens, maar niet voor meisjes.  Ook Elena Belloti (geciteerd bij Tap, P., 1985) dacht na over het ontwikkelingsproces van meisjes toen ze observeerde, dat twee jaar oude jongens en meisjes erg op elkaar leken, in zaken waar ze van hielden en dat ze dezelfde dingen deden, maar dat drie jaar later elke sekse groep al de sociale regels volgde.

 

Samengevat is het mogelijk te beweren, dat

a)      kennis geworteld is in taal, overtuigingen, en gewoonten uit verschillende culturen

b)      er verschillende soorten kennis bestaan: fysieke, logisch-mathematische, en sociaal-conventionele (Piaget, 1952);

c)      dat beide producten en processen van belang zijn voor het verwerven van kennis

d)      probleem oplossen gaat boven uit het hoofd leren van feiten als het erom gaat dat kennis betekenisvol en moet zijn en moet beklijven;

e)      dat nieuwe kennis op eerdere kennis en ervaring is gebouwd en beïnvloed wordt door de waarneming van het individu;

f)        dat kennis efficiënter is naarmate het verkregen is in betekenisvolle contexten;

g)      dat het verkrijgen van kennis een levenslang proces is dat meisjes en jongens noch zich op deze zelfde wijze gedragen noch op dezelfde wijze leren en zelfs niet eens dezelfde interessen ontwikkelen.

 

Opmerkelijke vooruitgang in de laatste jaren op de terreinen van de neurowetenschappen en technologie hebben nieuwe kennis over de hersenen opgeleverd en hoe het zich ontwikkelt en heeft blootgelegd dat de menselijke hersenen met een verbazingwekkende snelheid  “tot draad ” wordt gedurende de eerste maanden en jaren van de ontwikkeling.en afhankelijk is van specifieke soorten ervaringen gedurende bepaalde ontwikkelingsperioden. Resultaten van dit onderzoek hebben de aandacht gevestigd op het belang van de eerste levensfasen – in het bijzonder van de eerste drie jaren -. de plasticiteit is in deze jaren het grootst. De eerste drie jaren zijn de kritische jaren en tot ongeveer de leeftijd van tien jaar vervaardigen de hersenen voortdurend gecompliceerde neurologische verbindingen  (Caineen Caine, 1994, Shore, 1997; Sylwester, 1995). Gedurende de eerste jaren produceren de hersenen meer verbindingen dan nodig zijn en die niet nodig zijn worden vernietigd. Dit creëert zowel mogelijkheden voor leren op vele gebieden als kwetsbaarheid voor arme en tegengestelde omgevingsvoorwaarden.

 

Het is dus essentieel om specifieke soorten ervaringen gedurende bepaalde ontwikkelingsperioden tot stand te brengen,  “vensters voor  kansen”. Bijvoorbeeld voor de leeftijd van één tot vijf is op het gebied van het rekenen en logisch denken, het volgende cruciaal:

  • speelgoed en curriculum materiaal dat het mathematische en logische denken aanmoedigt: dwz materialen die kunnen worden gemanipuleerd, geschikt, herschikt, gesorteerd, gegroepeerd, op volgorde gelegd, geteld, en op divers wijzen gebruikt kunnen worden om dingen te maken en te construeren.
  • Volwassene-kind interactie die zich bezighoudt met onderzoeken, redeneren, logisch en analytisch denken;
  • Vele en gevarieerde mogelijkheden tot het oplossen van “alledaagse” problemen; het formuleren van hypothesen; het experimenteren met oplossingen, het ontlokken van antwoorden;
  • Dag-/weekplanningen en voorspelbare routines.

Hier willen we er ook de aandacht op vestigen dat meisjes en van zichzelf nieuwsgieriger en logischer zijn.

 

 To the top