Doelen | De onderwijstaak | Integratie | Het kind
 
- De ontwik-  keling
- Piaget
- Erikson
- Vigotsky
- Zelf-  regulerend   leren
- Tot slot
- Referenties




Hoofdstuk 2

 

Het kind: psychologische en pedagogische overwegingen

 

Het perspectief vanuit Piaget

 

Misschien het meest invloedrijke werk met betrekking tot hoe de intellectuele ontwikkeling plaatsvindt is die van Jean Piaget. Piaget’s (1952) werk had in hoofdzaak betrekking op het gebied van de cognitie; hij besteedde weinig aandacht aan de emoties en beweegredenen van kinderen.Het centrale thema is een zich ontwikkelende  “intelligentie” of “logica” die verschillende vormen aanneemt gedurende het verloop van de ontwikkeling. Het is een fasentheorie over ontwikkeling. Een fase impliceert een innerlijke consistentie en harmonie tussen alle cognitieve functies binnen een zeker niveau van ontwikkeling. Het impliceert ook discontinuïteit, dwz dat iedere opeenvolgende fase kwalitatief is te onderscheiden van de andere die eraan vooraf ging, zelfs als de overgang van de ene fase naar de andere gebaseerd is op en elementen bevat van een eerdere fase.

 

Piaget verdeelt de cognitieve ontwikkeling in vier te onderscheiden fasen: de sensomotorische fase (van geboorte tot twee jaar), de pre-operationele fase ( van twee tot zes of zeven jaar), de fase van de concrete operaties (van zes tot zeven tot ongeveer elf) en de fase van de formele operaties (vanaf ongeveer twaalf jaar). Het hoofdkenmerk van de sensomotorische fase is dat het kind slechts een beperkte mogelijkheid heeft om de kennis over de wereld te berde te brengen en te begrijpen en dus te denken.

Echter, het kind leert de omgeving te kennen door voortdurende activiteit, exploratie  en manipulatie. Kinderen leren geleidelijk over object permanentie, dwz de continue aanwezigheid van een object dat ook buiten beeld is. Gedurende de tweede fase, de preoperationele, vormt het kind innerlijke beelden van de wereld – symbolisch spel, beelden, taal, en tekenen – en kan ermee handelen alsof ze echt zijn. Binnen de fase van de concrete operaties is het kind nu in staat om en beperkt aantal logische processen uit te voeren, in het bijzonder als dit met concrete materialen kan gebeuren, zoals bijv. blokken sorteren. Het begrip is echter nog steeds afhankelijk van concrete ervaringen met gebeurtenissen en objecten, meer dan met abstracte of hypothetische begrippen. Vanaf twaalf jaar, wordt gezegd dat mensen in de fase van de formele operaties zijn, met de mogelijkheid om logisch te redeneren en om abstracte hypothesen te formuleren en te testen.

 

Piaget’s algemene mechanisme voor het vormen van kennis is evenwicht, de oplossing voor cognitieve ongelijkheid door een nieuwe uitgebalanceerde organisatie op een hoger niveau. Evenwicht vereist twee processen – assimilatie en accommodatie. Als kinderen zich ontwikkelen, integreren ze verschillende schema’s in georganiseerde, omvattende kennispatronen, die klaarblijkelijk een coherente visie op zichzelf en de wereld vormen.

 

Piaget ziet ontwikkeling als een interactie tussen fysieke rijping  (organisatie verandert in anatomie en fysiologie)  en ervaring. Door deze ervaringen, construeren kinderen kennis en begrip – waaruit het concept van het constructivisme en het paradigma van de constructivistische pedagogiek en leerplan voortkomt. In deze benadering, strookt het leerplan met de belangstelling van de leerling, bouwt nieuwe informatie en ervaringen op de eerdere kennis en ervaring. Het bouwt op de kinderlijke onmiddellijke nieuwsgierigheid en initiatief. Zoals Kamii (1990) naar voren brengt, als nieuwsgierigheid en initiatief aanwezig zijn, weten we dat er mentale activiteit plaats vindt.

 

Piaget’s theorie plaats actie en zelfgestuurd probleem oplossen in het centrum van leren en ontwikkeling. Door het handelen binnen de wereld ontdekt de leerling hoe deze te controleren.

 

Piaget’s theorie is de laatste jaren onder toenemende kritiek komen te staan in het bijzonder m.b.t. zijn gezichtspunt op  de fasen en egocentrisme, zijn nadruk op de incompetentie van kinderen en het geen aandacht besteden aan culturele en sociale aspecten (Grause en Walsh, 1998). Donaldson (1978) heeft overtuigend aangetoond dat Piaget de cognitieve mogelijkheden van kinderen op een aantal terreinen heeft onderschat. Zoals vele post-Piagetiaanse onderzoekers hebben aangetoond zijn kinderen cognitief tot veel meer in staat dan was aangenomen. De huidige stand van zaken m.b.t. het kader voor de sociaalcognitieve theorie is dat geslachtsspecifiek gedrag het resultaat is van de interactie tussen de omgeving en de sociale kennis van het kind  en de ontwikkeling van cognitieve structuren. Gedurende hun individuele ontwikkeling, leren kinderen eerst door een extern reguleringsproces, gevolgd door en proces van zelfregulatie

 

To the top