Hoofdstuk2
De
onderwijstaak
3. Direct-leren activiteiten
In het
vorige gedeelte stonden we erop dat de leraar de leerlingen voor ogen dient te
houden, terwijl hij het leerplan ontwerpt
en construeert, ofschoon hij niet direct met hen interacteert. Het is dat
wanneer de activiteiten daadwerkelijk worden uitgevoerd dat er leraar-leerling
interactie plaatsvindt en dat de invloed van de leraar bepalend is voor het
leerproces.
Het is
duidelijk dat de rol van de leerkracht gedurende leeractiviteiten afhangt van
het onderwijs, het leermodel dat men hanteert, de vakinhoud en het type
activiteit. We hebben eerder al onze voorkeur voor het holistische model uitgesproken
en het is ook duidelijk dat we geïnteresseerd zijn in techniekonderwijs maar
wat is ons leermodel. Aan welke activiteiten denken we?
3.1 Het leermodel
In het vorige hoofdstuk hebben we
gezien dat onderzoeken naar techniekonderwijs erg mager is. De modellen echter,
die gebruikt worden bij scienceonderwijs en de projecten die opgezet zijn op
basis van onderzoek, worden beheerst door een dominant algemeen theoretisch
raamwerk. Dit is gebaseerd op het Piagetiaanse
constructivisme en de Vygotskyaanse sociaal-culturele psychologie. Naar onze
mening is dit raamwerk volledig acceptabel voor techniekonderwijs en willen we hier vier aspecten aanstippen
die van groot belang zijn voor het onderwijs:
-
De leerling heeft zijn kennis en
cognitieve competentie.
-
Voor het kind verschijnt kennis
eerst op het sociale niveau en wordt daarna geïnternaliseerd.
-
De verwerving van kennis moet begrepen worden als het
scheppen van betekenissen.
-
Het scheppen van betekenissen vraagt actieve een vrijwillige
betrokkenheid van de leerling.
Afgezien van de internalisering
van kennis, stipt dit theoretische raamwerk de sociale interventie in het
leerproces aan en benadrukt daarbij het belang van de onderlinge relaties
tussen leerlingen met hun leraar, hun klasgenoten en met de sociaal-culturele
omgeving.
3.2 Soorten activiteiten
Eerst moeten we aantekenen dat het concept van activiteiterg breed is.
Het kan verwijzen naar een didactische eenheid die voor verschillende
dagen is geprogrammeerd, naar de verschillende onderdelen van een didactische
eenheid of naar de taken die leerlingen op een gegeven moment moeten uitvoeren.
Wij zullen hetzelfde woord gebruiken voor al deze betekenissen en we zijn er
zeker van dat de context elke keer aangeeft waar we het over hebben.
Er bestaan verschillende criteria
voor onderscheiden soorten activiteiten. Bijvoorbeeld als we naar hun functie
kijken bij een verhaalsopzet, dan spreken we van activiteiten ter introductie,
van synthese, van bekrachtiging etc. Maar we zijn alleen geïnteresseerd in criteria
die nuttig zijn voor het karakteriseren van activiteiten binnen het
techniekonderwijs voor kinderen. Om die reden willen we onze aandacht
richten op bekende ervaringen in
techniek onderwijs en het onderwijs aan kinderen.
In het eerdere hoofdstuk hebben we
commentaar gegeven op het feit dat technici drie methodologieën gebruiken die
ook didactische methode geworden zijn voor techniekonderwijs in het voortgezet onderwijs: objectanalyse, de
projectmethode en case studies.
We hebben geen verwijzingen naar
ervaringen met het gebruik van case studies voor kinderen. Het lijkt, dat er
behoefte is aan experimenten met activiteiten gebaseerd op deze methode.
Echter, objectanalyse en de projectmethode kunnen de basis zijn voor vele
activiteiten binnen techniekonderwijs voor kinderen omdat er eerdere ervaringen
hebben die deze methodologieën rechtvaardigen.
Objectanalyse is een soort van
activiteit die dicht ligt bij de traditionele observatie en
exploratieactiviteiten. Het wordt breed gebruikt het voorschoolse en primaire
onderwijs en is gelijk aan de onderzoek in techniek methode die binnen het
basisonderwijs in Nederland (zie eerder hoofdstuk) wordt gebruikt. Het is een activiteit die zijn oorsprong
heeft in concrete objecten en de nadruk legt op de functie, de samenstelling en
structuur van objecten en de manier waarop ermee gewerkt wordt. Deze soort
activiteit moedigt leerlingen aan op analytische wijze naar dingen te kijken:
delen van een algemeen systeem worden gescheiden van anderen en dan in nieuwe
systemen weer bij elkaar geplaatst.
De projectmethode heeft
belangrijke voorlopers in de geschiedenis van het onderwijs, omdat het
gebaseerd is op de pedagogiek van Dewey (1938) die zijn basis heeft in wat
bekend staat als de wetenschappelijke methode. Dewey onderscheidde vijf
fasen:
1) herkenning
van het bestaan van een reëel of belangrijk probleem dat een behoefte of
twijfel bij leerlingen oproept,
2) definitie
of belang van de grenzen over de twijfelof probleem,
3) formuleren
van mogelijke oplossingen,
4) complete
analyse van de toekomstige consequenties van iedere oplossing en selectie van
een keuze,
5) het
uittesten van een hypothese of de selectie van een plan van actie.
Zoals gezien kan worden is het
bovenstaande er gelijk aan de projectmethode die we in een eerder hoofdstuk
uitlegden
Er zijn verschillende parallellen
tussen de projectmethode en de methode van onderwijs in de natuurwetenschappen
die probleemoplossen heet, die gebruikt worden in vele scholen voor primair
onderwijs.
Het is slechts van belang te
kijken naar diagram 2 om de gelijkenissen te zien tussen de twee methoden
(samengevat bij Johnsey , R., 1986)
Een andere methodologische
benadering die gekoppeld is aan de projectmethode is de ontdekmethode. Dit is
een benadering in het natuurwetenschappelijk onderwijs gebaseerd op het zuivere
constructivisme, dat bekritiseerd is vanwege zijn buitensporige afzondering van
leerlingen en het negeren van het sociale aspect van leren.
Met het voorafgaande is het niet
waarschijnlijk overhaast te zijn met de projectmethode aan te merken als het
soort activiteit die het meest geschikt is voor techniekonderwijs. In feite,
ligt het heel dicht bij het maak techniekdat gebruikt wordt in Nederland (zie
eerder hoofdstuk). Meer nog, deze methode, zoals de objectanalyse, past perfect
binnen de pedagogische principes van activiteit, van autonomie en van de
speel-werk dualiteit die hun wortels
sterk in het voorschools een primaire onderwijs hebben.
Richten we onze aandacht op het
onderwijs aan jonge kinderen, dan vinden we ook belangrijke wetenschappelijke
en technische ervaringen. Enige voorbeelden zijnde fysieke kennis
activiteiten van Kamii en DeVries
(1978), van een duidelijke Piagetiaanse oriëntatie met het doel
ontwikkeling door actie te ondersteunen; of de activiteiten in het
wetenschapsonderwijs ontwikkeld door Arcá, Guidoni en Mazzoli (1990), met hun
sterke sociaal-culturele perspectief op leren; of die welke gebaseerd zijn op
experimenten uitgevoerd door Lück (2000).
Omdat deze ervaringen, samen met
anderen, gezocht zijn om waardevol te zijn voor het wetenschapsonderwijs aan
jonge kinderen, kunnen ze ons richtlijnen verschaffen voor het werken met
geschikte onderwijsactiviteiten.
Tot slot willen we verwijzen naar
een andere soort activiteit, die aan de ene kant gebaseerd is op de kijk op
leren als de ontwikkeling van het vermogen om uit te leggen en te handelen en
aan de andere kant naar de analogie die Ogborn (1996) gebruikte tussen de
wetenschappelijke verklaring en het opzetten van een verhaal, waarin de
hoofdfiguren de begrippen en de wetenschappelijke wetten zijn.
Verhalen zijn een traditionele
manier van onderwijs aan kinderen. Wat
wij voortellen als een activiteit is het wetenschappelijke of
techniekverhaal, i.e. het gebruik maken van de regels voor het opzetten van
verhalen om over wetenschappelijke of
technische onderwerpen te praten. Waarom moeten verhalen altijd sociale of
morele verhalen over beren vossen en konijnen naar voren brengen? Waarom kunnen
ze niet gaan over gekleurd licht dat weerkaatst met glas en van kleur
verandert, als ze erdoorheen gaan of dat weerkaatst met spiegels en wordt
teruggeworpen? En we hebben ook het voordeel dat deze verhalen geïllustreerd
kunnen worden met echte experimenten.
Dit soort activiteiten, het onderwijskundige
en leerraamwerk vooronderstellend, impliceert, dat leerkrachten een grote
voorraad van interessante situaties ter beschikking moeten hebben waarmee in de
klas gewerkt kan worden. Ze hebben ook technische en redeneervaardigheden nodig
en een aanmerkelijk talent voor relaties en communicatie met leerlingen.
3.3 De rol van de leerkracht in de
klas
Toen we eerder het leerplanontwerp
bediscussieerden bespraken we ook het belang van de culturele en
psychologisch-pedagogische vaardigheden. We willen hier daar niet verder over
uitweiden, ofschoon het duidelijk is dat deze vaa5rdigheden ook belangrijk zijn voor de taak van de
leerkracht voor het aansturen van leeractiviteiten.
De vaardigheden die we in dit
gedeelte willen bediscussiëren zijn ook gerelateerd aan het directe contact met
leerlingen en dat correspondeert met verschillende taken van de leerkracht in
de klas. Ofschoon de meeste van deze taken van een heelkracht functies
management, communicatie, diagnose, etc. niet specifiek zijn voor
techniekonderwijs, zullen we deze context toch in gedachten houden als we ze
bediscussiëren.
Het volgende richt de aandacht op
leerkrachten die, ofschoon we vaak de uitdrukking: de leerkracht beslist
zullen gebruiken, moet dit niet gezien worden dat de enige stem en wil in het
klaslokaal die van de leerkracht is.
Wat we bedoelen is dat de leerkracht de laatste verantwoordelijkheid
heeft voor beslissingen in de klas, maar dat deze vaak beslist te doen wat de
leerlingen voorstellen.
Ten eerste is de leerkracht de
autoriteit in de klas en is deze verantwoordelijk voor het managen van alle
leer- en sociale interactieprocessen:
Sociaal management: Een klas
is een microwereld met en sociale organisatie, waar de geneeskracht de wereld
van de volwassenen vertegenwoordigt. Deze is de bron van kennis en is
verantwoordelijk voor en goed sociaal functioneren dat herkent moet worden door
de leerlingen. Sociaal management betekent zowel er zeker van zijn dat de
gedragsregels worden gerespecteerd als de autonomie van de leerlingen in de
gaten houden. Aanvullend betekent het
ook het organiseren van het werk in teams en het aanmoedigen van de deelname
door iedereen.
Management van het
leerproces. - De leerkracht
is verantwoordelijk voor het kiezen van de activiteiten die uitgevoerd moeten
worden, of door de klas als geheel of door individuele leerlingen. Om het
onderwiskundige proces te verzekeren, vertelt zij/hij wanneer wat we doen begint en wanneer het eindigt; wat nu te doen
en wat later. Op een meer concreet niveau, beslist zij/hij welke waarden
ervaringen, begrippen en nieuwe ideeën geïntroduceerd moeten worden, wat er
moet worden onthouden, welke voorstellen moeten worden geaccepteerd, welke
moeten worden verworpen etc. We willen in
het bijzonder wijzen op het management van de specifieke taal die
geïntroduceerd wordt bij technische onderwijsactiviteiten.
Gedurende de laatste tien jaar is
er interessant onderzoek uitgevoerd over de uitvoering van de taak in de klas
door wetenschapsleerkrachten. Dit onderzoek heeft de communicatieve waarden van
de verschillende talen (verbaal, lichaams- visueel, actie etc.) die gebruikt
worden om begrippen te construeren en de leerkracht leerling verhouding
benadrukt. Vanuit dit standpunt gezien, willen we de volgende functies/rollen van leerkrachten bekijken.
Motivatie- Voor vele onderwijsspecialisten is dit de
eerste en meest belangrijke functie van de leerkracht in de klas. We hebben al
gezegd dat de belangstelling van leerlingen en leerkrachten niet altijd
parallel met elkaar lopen, maar dat er zeker inhouden zijn die het kind moet
leren. De leerkracht moet voorzichtig zijn om de belangstelling van het kind op
te roepen en te bewaren, maar ook dat
het kind de inhouden op een goede manier leert. In het geval van techniekonderwijs,
moet de leerkracht in het bijzonder aandacht besteden aan het motiveren van
meisjes en gevoelig zijn voor hun reacties, omdat in het algemeen gesproken
de sociale omgeving gelijkheid op dit terrein tussen meisjes en jongens
ondersteunt.
Retorische vaardigheden- Dat wil
zeggen, dat leerkrachten hun publiek moeten begrijpen en voldoende empathie
moeten hebben om de feedback van de leerlingen te begrijpen. Ze moeten in staat
zijn hun presentatie aan te passen aan de ZPD van leerlingen (verbaal, gebaren,
visueel, actie etc.). Echter, leerkrachten moeten ook in staat zijn hun
presentatie aan te passen aan de ontvangen feedback en moeten middelen
hebben om hun argumenten te variëren.
Beroepsvaardigheden zullen waarschijnlijk verbeteren als de retorische en
redeneercomponenten in de lerarenopleiding worden geïntroduceerd.
Zoeker van kennis
De leerkracht moet leerlingen zover krijgen dat ze
hun kennis gaan communiceren en de redenen voor hun actie gaan verklaren. We
moeten niet vergeten dat wanneer leerlingen hun kennis kunnen expliciteren het
leren zelf belangrijk zal verbeteren.
Verantwoordelijk voor het
handhaven van de verhaalsopzet. We hebben deze functie al
besproken toen we de volgorde van inhouden bediscussieerden: de leerkracht moet
de leerlingen helpen te begrijpen wat ze aan het doen zijn, waarom ze dat doen,
wat ze vervolgens zullen gaan doen en hoe ze verder zullen gaan met hun
techniekactiviteit. Hij/zij moet samenvattingen aanbieden van wat gedaan is en
moet de verschillende activiteiten aan elkaar relateren.
Manager van de communicatieve benadering De leerkracht moet er zich van bewust zijn en moet de manier van
communicatie tussen hem en zijn klas managen op een wijze die het beste bij
zijn onderwijskundige doelen past. Bij zijn taak van het plannen van de
communicatie is het werk van Scott en Mortimer (1990) van belang. Deze onderzoekers brachten vier mogelijke
manieren van de benadering van communicatie naar voren gebaseerd op twee dimensies:
de interactieve (een benadering is dialogisch als deze de deelname van anderen
toestaat) en dialogische karakter ( een
benadering is dialogisch als deze meer dan één mening of gezichtspunt
accepteert). De dialogische en niet-autoritaire benadering is goed, maar
is niet altijd de beste. Op dit punt willen we op het belang van de sekse van
de kinderen, omdat bij het onderwijs in de wetenschappen en techniekonderwerpen
de leerkracht ervoor moet zorgen geen vooroordelen naar voren te brengen en te
zorgen mogelijke barrières in de communicatie die veroorzaakt worden door
sociale en culturele factoren, te overwinnen.
Observator Er
zijn ook momenten dat de leerkracht als een observator informatie oppakt. In
feite moet de leerkracht altijd een observerende houding aannemen, maar hij/zij
kan bepaalde momenten voorzien die bijzonder geschikt zijn voor het verzamelen
van informatie.
Om deze reden, is het belangrijk
overzichten voor te bereiden voor systematische observatie van de activiteiten
van leerlingen en om verschillende soorten observaties te plannen, afhankelijk
van het doel van de verzamelde gegevens. De leerkracht kan soms gegevens
verzamelen om de presentatie van een activiteit te illustreren aan zijn
collegas, maar gewoonlijk dient het verzamelen van gegevens een diagnostisch
en evaluatief doel.
To the top