Hoofdstuk 2
De
integratie van techniekonderwijs in het basisonderwijs
2. Het
kind centraal
In de hedendaagse benadering van
educatie staat de lerende, het kind in ons geval, centraal. Er wordt veel
verantwoordelijkheid gelegd bij het kind voor zijn eigen leerproces. De
leerkracht en de leeromgeving vormen het didactische arrangement, dat de
leerling stimuleert om zich verder te ontwikkelen. Uiteraard is een basisniveau
op een aantal leergebieden noodzakelijk, maar tussen de kinderen kunnen grote
verschillen bestaan en ontstaan: ieder kind ontwikkelt als het ware een eigen
profiel. Plastisch voorgesteld kun je het kind zien als een bontgekleurde
inktvlek die zich op een gevarieerde ondergrond naar alle kanten uitbreidt.
Leerkracht, medeleerlingen en het onderwijsarrangement vormen het substraat dat
bepaalt hoe snel de inkt zich naar welke kant kan uitbreiden, hoeveel ruimte
het krijgt. Door interactie en samenspel krijg je in een groep zo een grillig,
bontgekleurd patroon van bewegende, mengende kleuren, als een marmer of ocean
paint.
Een dergelijk beeld sluit goed aan
bij de drie begrippen die Stevens onderscheidt als voorwaarden voor een kind om
goed te kunnen leren: autonomie, relatie en competentie.
a. basisvoorwaarden
In hoofdstuk 1 zijn de
basisvoorwaarden genoemd die OntwikkelingsGericht Onderwijs onderscheidt, als
uitgangspunt voor elk leerproces: zelfvertrouwen hebben, nieuwsgierig zijn en
emotioneel vrij zijn.
Op welke manier kan
techniekeducatie voldoen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden? Hiervoor
wordt een aantal criteria gepresenteerd, die consequenties hebben voor de in
dit project te ontwikkelen producten.
Zelfvertrouwen
Het kind moet het gevoel hebben dat hij het kan, dus moet
de opbouw in activiteiten zo zijn, dat je in eigen tempo en op eigen niveau
kunt werken en verder komen.
Techniekeducatie moet
succeservaringen bieden.
Emotioneel vrij zijn
Techniekeducatie moet voor alle
kinderen aantrekkelijk zijn, dat wil zeggen dat kinderen met verschillende
leerstijlen en verschillende interesses met plezier en veilig kunnen werken.
Dit maakt differentiatie en variatie in de activiteiten nodig. Elk kind kan een
onderdeel doen waar het zichzelf prettig bij voelt.
Om enige richting te geven aan de
eisen die dit aan de te ontwikkelen activiteiten stelt kan het actuele model
van meervoudige intelligentie worden gebruikt. Veelal wordt gesignaleerd dat
bij techniek heel andere kinderen tot hun recht komen dan bij de gewone meer
cognitieve vakken als rekenen, taal en zaakvakken. Nog beter zou zijn als
techniek niet alleen voorbehouden is aan die selecte groep praktisch ingestelde
kinderen met technisch inzicht, maar als het zo veelzijdig wordt aangeboden dat
het aansluit bij de interesse van veel kinderen.
In de voorbeelden van good
practice (2.6) komen we hierop terug.
Nieuwsgierig zijn
De activiteiten moeten uitdagen en
prikkelen.
De uitkomst moet niet vooraf vast
staan.
De activiteiten moeten aansluiten
bij de belevingswereld van de kinderen.
Om dit goed na te kunnen gaan,
zullen kinderen moeten worden geobserveerd. Er moet met kinderen en
leerkrachten worden gesproken en ze moeten worden betrokken bij de
ontwikkeling.
Er moeten spannende, nieuwe
werkvormen in zitten.
b. houding
Uit de PATT-onderzoeken in Europa
en de VS blijkt de attitude t.o.v. techniek niet ongunstig te zijn, en door
langdurige techniekeducatie ook nog te kunnen worden verbeterd. Een kortlopende
activiteit leverde in een bepaald onderzoek niet een positievere attitude op.
Daaruit kunnen we concluderen dat de producten uit dit project zich moeten
uitstrekken over meerdere leerjaren.
c. ontwikkeling
Ook techniekeducatie moet kinderen
uitdagen en ruimte bieden voor eigen creativiteit. Welke gevolgen heeft dat
voor de door ons te ontwikkelen activiteiten?
To the top